De "ontdekking" van de jononen in het begin van de 20ste eeuw droeg -samen met de ontdekking van andere synthetische geurstoffen- zeker bij aan de bloeitijd van het parfum in de jaren 1920-1940.
Methyljonon, een van deze jononen, vervulde in de eerste plaats de behoefte aan betaalbare geurstoffen voor iris en viooltje. De extracten van viooltjeblad en iriswortel zijn en waren erg duur.
Pas later, toen de parfumeurs wat gewend waren aan de nieuwe stoffen, werd duidelijk dat methyljonon veel veelzijdiger is dan alleen een viooltjegeurstof. Het is een geurstof die zorgt dat het parfum meer een eenheid wordt.
Niet alleen heeft het aspecten heeft van zowel hout, iris en poederachtige noten die je meestal in de basis van een parfum aantreft, maar ook zijn er bloemige noten die je meer in het hart vindt. De geur mengt goed met andere geuren en dringt haar karakter niet op. Vandaar dat sommige viooltje componds voor meer dan de helft uit methyljonon kunnen bestaan, een ongebruikelijk hoog aandeel. Ook leergeuren kunnen vaak flink wat methyljonon hebben.
De geur van methyljonon kan worden genoemd als één mogelijkheid om het lastige geurconcept poederachtig te benaderen. Strikt genomen is dat de geur van klassieke cosmetische poeders. Vaak zat hier gemalen iriswortel in, vandaar de associatie.
Overigens hebben veel viooltjes amper geur, waarschijnlijk zijn ze doorgekweekt voor de kleur, vorm en de houdbaarheid. De visuele vorm heeft in onze maatschappij vaak meer waarde dan de olfactorische vorm.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten